Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Piersma T. (1988) Breast muscle atrophy and constraints on foraging during the flightless period of wing moulting Great Crested Grebes. ARDEA 76 (1): 96-106
Veel watervogels vertonen een zogenaamde simultane vleugelrui. Alle slagpennen worden daarbij gelijktijdig afgeworpen en de vogels kunnen een tijdje niet vliegen. Een simultane rui gaat snel maar geeft een grote metabolische vraag naar eiwitten om veren van te maken. Voor het feit dat ganzen en eenden tijdens de simultane slagpenrui licht van gewicht zijn en kleine vliegspieren hebben, worden in de literatuur twee oorzakelijke verklaringen gegeven. De eerste veronderstelt dat de vogels aan de grote vraag naar eiwitten niet kunnen voldoen via het opgenomen voedsel en daarom de eiwitten van de vliegspieren omzetten in veermateriaal (de 'nutritional stress' hypothese). De andere hypothese zegt dat de vliegspierverkleining een logisch gevolg is van het feit dat simultaan ruiende vogels niet vliegen en hun vliegspieren niet gebruiken, die dan als vanzelf worden afgebroken (de 'use-disuse' hypothese). In dit verhaal worden gegevens over veranderingen in lichaamssamenstelling, voedselopname en menu, en foerageeractiviteit van Futen gebruikt om beide verklaringen te evalueren. Tijdens de slagpenrui zijn Futen, vergeleken met midwinter, licht van gewicht. Dit komt door de kleine vetreserves en de lichte vliegspieren. In de loop van de slagpenrui verandert de vetreserve niet van grootte. Net voor het afwerpen van de slagpennen, of tijdens de eerste dagen van de rui verliezen de vliegspieren echter 15% en tot halverwege de rui nog eens 7% van hun gewicht. De pootspieren veranderen nauwelijks van gewicht of verkleinen ook iets. Het voedsel, dat voor 75% uit Spiering bestaat, verandert in de ruiperiode niet van samenstelling. De maaginhouden wijzen er echter op dat de Futen halverwege de rui weinig eten. Veldwaarnemingen lieten zien dat deze Futen dan langer dan de anderen op de rustplaatsen verblijven en minder vaak, of minder diep, duiken. Het positieve verband tussen het veranderende gewicht van de spieren en de vermoedelijke arbeid die deze moeten verrichten op verschillende momenten tijdens de slagpenrui (wel of niet vliegen, ver of minder ver zwemmen en wei of niet duiken), ondersteunen de 'use-disuse' hypothese. Dit sluit overigens niet uit dat de bij de spierverkleining vrijgekomen spiereiwitten voor de veergroei worden gebruikt. Om de beschreven patronen beter te kunnen begrijpen is het nodig om meer over de oorzakelijke relatie tussen spierarbeid en spiergrootte te weten. Het verschijnsel dat Futen tijdens de slagpenrui een tijdje weinig eten, wordt in verband gebracht met de mogelijkheid dat groeiende en niet door dekveren beschermde slagpennen erg breekbaar zijn. Een Fuut die onder water onverhoopt z'n vleugel uitslaat, loopt daarom het risico meerdere pennen te breken. Om de kans op pennenbreuk zo klein mogelijk te houden, duiken ze een tijdje wat minder vaak en eten dan dus minder vis.


[close window] [previous abstract] [next abstract]