Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Vespremeanu E.E. (1968) Distribution and biology of the Spoonbill in Roumania. ARDEA 56 (1-2): 160-177
De auteur beschrijft het voorkomen van de Lepelaar in Roemenid gedurende de laatste 60 jaar. De bekende broedplaatsen in de Dobroedsja en in de Donaudelta zijn in Figuur 1 in kaart gebracht. De auteur bestudeerde de Lepelaar tussen 1958 en 1963 voornamelijk in de meren van het overstromingsgebied van de Donau, nabij CplpraŠi. In Figuur 2 wordt het verloop van het aantal nesten afgebeeld, respectievelijk in het deltagebied (zwart) en in het overstromingsgebied (gearceerd). Jaarcyclus, eigrootte en legselgrootte worden beschreven. De jaarcyclus volgt uit Tabel 1. De maten en de frequentieverdeling van de lengte en de breedte van 105 gemeten eieren zijn te vinden in Tabel 3 en de Figuren 3 (lengte) en 4 (breedte). De waargenomen legselgrootte volgt uit Tabel 2. Legsels met drie eieren werden het meest veelvuldig aangetroffen (bijna 54% van 415 gevallen), terwijl legsels van twee en vier eieren elk in 23% van de gevallen werden vastgesteld. Grotere of kleinere legsels werden niet gevonden. De auteur vond dat de eieren van kleine legsels gemiddeld aanzienlijk groter waren dan de eieren van grotere legsels (Tabel 4). De theoretische betekenis daarvan wordt kort besproken, doch meer onderzoek over de leeftijd van de vogels die grote of kleine legsels maken wordt noodzakelijk geacht. Het verloop van het broedseizoen, het uitkomen van de eieren, de sterfte van de jongen en het uiteindelijke broedsucces worden beschreven. Een plotselinge stijging van de waterhoogte in de rivier tijdens de broedperiode in 1961 heeft alle nesten overstroomd, zodat in dat jaar in dit gebied geen enkel jong is groot gekomen. In de regel vindt de voorjaarsstijging van de rivier v==r het begin van de broedtijd plaats (Figuur 5 en 6). De datum van het broedbegin varieerde tussen 28 april en 25 mei. De broedduur werd vastgesteld op 50-54 dagen. De sterfte van de jongen varieerde tussen 11,3% (in 1960) en 100% (in 1961) en bedroeg gemiddeld 41,3%. Bij jongen van 40 dagen of ouder werd een sterfte (in het nestelingstadium) vastgesteld van gemiddeld 1,2% (zie Tabel 5 en Figuur 7 en 8). In verband met het betrekkelijk geringe broedsucces, de af en toe voorkomende grote en natuurlijke catastrofen tijdens de broedtijd en het in snel tempo verdwijnen van geschikte broedbiotopen door cultuurtechnische maatregelen in het gebied van de Donaudelta, wordt een stringente bescherming van de Lepelaar en het ongestoord behouden van zijn broedplaatsen door de auteur bepleit.


[close window] [previous abstract] [next abstract]