Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Visser J. (1974) The post-embryonic development of the Coot Fulica atra. ARDEA 62 (3-4): 172-189
Tussen 1967 en 1972 werd de groei (gewicht en vleugellengte) bestudeerd van jonge Meerkoeten in een gedeelte van de Westeinderplassen bij Aalsmeer. De groei van de vleugel en de toename van het gewicht geven een verschillend beeld te zien (Fig. 1). Vergeleken met het gewicht, neemt de vleugellengte gedurende de eerste weken slechts langzaam toe. Bij een leeftijd van 5-6 weken heeft het gewicht 50% van de eindwaarde bereikt, tegenover de vleugellengte 30%. Bij een leeftijd van 10-12 weken is de achterstand van de vleugellengte t.o.v. het gewicht ingehaald. De vleugel bereikt zijn definitieve lengte bij een leeftijd van 12-13 weken en bedraagt dan 208 mm. Bij dezelfde leeftijd bedraagt het gemiddelde gewicht 804 g. De individuele verschillen in gewicht en vleugellengte zijn bijzonder groot (Tabel 1 en 2). De mogelijke oorzaken van deze verschillen worden besproken. De grootste spreiding is te zien in de eerste helft van de ontwikkelingsperiode (0-8 weken). De spreiding in gewicht en vleugellengte binnen het broedsel laat een zelfde beeld zien als bij de totale spreiding. De spreiding in het gewicht is het grootst bij een leeftijd van 1-3 weken; bij de vleugellengte is dit het geval bij een leeftijd van 4-10 weken. Daarna treedt er binnen het broedsel een geleidelijke afname op in de spreiding. Er zijn aanwijzingen dat de lichtste jongen in een broedsel in het begin van de ontwikkelingsperiode de grootste sterftekans hebben. Dit heeft tot gevolg dat bij een optredende sterfte de spreiding in gewicht afneemt of m.a.w. dat de spreiding afneemt naarmate de overlevende jongen ouder worden (Tabel 3A en 4A). De spreiding in gewicht en vleugellengte tussen verschillende broedsels verloopt in het algemeen volgens hetzelfde patroon als bij de totale spreiding en de spreiding binnen het broedsel. De mannetjes en vrouwtjes hebben een verschillende groei. Bij een leeftijd van 2-4 weken zijn de mannetjes zwaarder dan de vrouwtjes. De vleugellengte vertoont geen duidelijke verschillen tot een leeftijd van 12-14 weken (Fig. 2). De groei kan van jaar tot jaar sterk verschillen. In 1969 waren de omstandigheden voor de groei blijkbaar bijzonder gunstig; het eindpunt van de groei werd toen twee weken eerder bereikt dan in de andere jaren (Fig. 3). Suboptimale omstandigheden resulteren in een verschuiving van het tijdstip waarop de groei bedindigd wordt, maar de uiteindelijke waarden van gewicht of vleugellengte worden hierdoor niet bennvloed. Verschillen in groei in verband met de periode van geboorte zijn hoofdzakelijk te zien in de leeftijdsperiode van 0-4 weken (Fig. 6). In de meeste jaren hadden de in mei geboren jongen hogere gewichten dan de jongen, die eerder of later in het seizoen geboren werden. De meeste jongen worden in de maand mei geboren. Van de vele externe factoren die de groei van jonge Meerkoeten kunnen bennvloeden, kon er slechts een onderzocht worden, nl. de luchttemperatuur. In het vroege voorjaar van 1971 en 1972 waren de jongen gedurende april blootgesteld aan lage temperaturen. Dit resulteerde in lage gewichten en in een hoge sterfte van de jonge kuikens. Overigens laten de gegevens geen duidelijk verband zien tussen temperatuur en groei. De groei wordt ook bennvloed door de broedselgrootte. In de eerste vier weken is het gemiddeld gewicht van jongen van kleine broedsels (1-4 jongen) duidelijk hoger dan dat van jongen van grote broedsels (5-8 jongen). Dit verschil verdwijnt geleidelijk.


[close window] [previous abstract] [next abstract]