Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Jukema J., van Rhijn J.G., Olsson P. & Piersma T. (2013) In tundra plovers the frequency of inner flight feather replacement varies with length of long-distance flights. ARDEA 101 (2): 121-132
Vogelveren zijn kwetsbaar en moeten in de loop van een vogelleven geregeld worden vernieuwd. Dit ruiproces kost energie en tijd, een proces dat in de loop van de tijd wordt bijgestuurd door natuurlijke selectie. Een vogel ruit daarom zijn veren vaak genoeg, maar niet vaker dan strikt noodzakelijk is. Bij Goudplevieren Pluvialis apricaria hebben we onlangs aangetoond dat de rui van de armpennen (ook wel kleine slagpennen genoemd) onvolledig, onregelmatig en niet symmetrisch tussen beide vleugels verloopt. We veronderstellen dat dit mogelijk is doordat de vogels op hun trek geen lange dagtrajecten afleggen en de afstand tussen broedgebieden, pleisterplaatsen en wintergebieden niet groot is. Als dit idee klopt, kunnen we verwachten dat bij nauw verwante soorten die verder trekken en/of langere trajecten in één keer afleggen, de rui van de armpennen vollediger en misschien ook regelmatiger en meer symmetrisch is dan bij de Goudplevier. We hebben dit getest door ruigegevens te verzamelen van Aziatische Goudplevieren P. fulva uit Siberië en Alaska, Amerikaanse Goudplevieren P. dominica uit Alaska en Zilverplevieren P. squatarola van verschillende herkomst. De gegevens zijn afkomstig uit de broedgebieden (klein deel), pleisterplaatsen (Mongolië en Indiana in de Verenigde Staten) en overwinteringsgebieden (Uruguay). De manier waarop vogels van deze populaties/soorten hun armpennen ruien, hebben we vergeleken met hun trekpatronen. Het verband dat we verwacht hadden, blijkt inderdaad te bestaan. Aziatische Goudplevieren uit Siberië en (sommige) Zilverplevieren hebben ongeveer hetzelfde ruipatroon als de Goudplevier. Weliswaar liggen hun wintergebieden veel verder van de broedgebieden weg dan bij de Goudplevier, maar de trekroute loopt hoofdzakelijk over land. Ook worden er meestal geen erg lange trajecten aan één stuk gevlogen. Daarentegen is bij de Amerikaanse Goudplevier de rui van de armpennen vanaf de tweede ruicyclus volledig en bij de Aziatische Goudplevier uit Alaska vrijwel volledig. Zoals verwacht leveren deze vogels een veel grotere inspanning dan de Goudplevier op de trek tussen hun broed- en overwinteringsgebied. Voor beide plevieren uit Alaska geldt dat zij enorme trajecten aan één stuk (5.000–10.000 km gedurende 3–7 dagen) afleggen. De Amerikaanse Goudplevier is bovendien de enige soort die in de eerste winter al sommige van zijn armpennen ruit. Vaker dan bij de andere soorten komen één jaar oude vogels van de Amerikaanse Goudplevier ook al tot broeden. Ondanks alle verschillen zijn er treffende overeenkomsten in de rui van de armpennen tussen de vier soorten plevieren. Die verloopt onregelmatig, terwijl bij de eerste ruicyclus van de armpennen alleen de buitenste en binnenste pennen worden vernieuwd. Wij betogen dat onvolledige en onregelmatige rui de oorspronkelijke toestand is binnen deze groep. De volledige vernieuwing van de armpennen bij de Aziatische Goudplevieren uit Alaska en de Amerikaanse Goudplevieren zou dan een aanpassing zijn die later in de evolutie is ontstaan voor de extreem lange vluchten. Een regelmatige rui, zoals we bij veel andere steltlopers aantreffen, zou dan te beschouwen zijn als een perfectionering van deze aanpassing.


[close window] [previous abstract] [next abstract]