Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Foppen R., Ter Braak C.J., Verboom J. & Reijnen R. (1999) Dutch Sedge Warblers Acrocephalus schoenobaenus and West-African rainfall: Empirical data and simulation modelling show low population resilience in fragmented marshlands. ARDEA 87 (1): 113-127
In dit artikel wordt aannemelijk gemaakt dat de aantalontwikkeling van de Rietzanger Acrocephalus schoenobaenus in Nederland samenhangt met de regenval in de Sahelzone. Bovendien is nagegaan of regio 's waarin de habitat van de soort sterk versnipperd en gering van oppervlakte is, meer te lijden hebben van droogte catastrofes dan regio's met grote en weinig versnipperde moerassen. Sinds het begin van de jaren zeventig is de Rietzanger in Nederland sterk achteruitgegaan. Door voor een groot aantal gebieden tijdreeksen te achterhalen konden voor de periode 1965-1994 indexcijfers berekend worden voor de populatiegrootte. Hieruit is gebleken dat er een periode is geweest met een matige terugval in aantallen (1973-1975) en een periode met een sterke terugval (1982-1985). Nadien is er een gering herstel opgetreden. De periode van terugval komt overeen met een periode met een geringe neerslag in de Sahel. Er bestaat een sterke correlatie tussen beide trends. De achteruitgang is in bepaalde regio's veel sterker dan in andere. Wat opvalt, is dat in de meest getroffen regio's de habitat van de rietzanger sterk versnipperd is en het percentage geschikt habitat erg laag. Voorbeelden zijn met name te vinden in het oosten en zuiden van het land. Met behulp van een ruimtelijk gestructureerd populatiemodel kan voorspeld worden dat populaties op plekken in een landschap met een zeer laag aandeel geschikt habitat < 1%) ongeveer 50% meer achteruitgaan dan populaties in een minder versnipperd landschap. Bovendien duurt het herstel na een zware klap veel langer, bijvoorbeeld in landschappen met minder dan 1% geschikt habitat vijfmaal langer dan in landschappen die minder versnipperd zijn (> 15% geschikt habitat). De oorzaak voor dit 'versnipperingeffect' is gelegen in het feit dat door catastrofes metapopulatienetwerken (dat wil zeggen subpopulaties die met elkaar samenhangen door onderlinge dispersiestromen) uiteenvallen en dat de balans die er in een gezonde metapopulatie bestaat tussen toevallige uitsterfprocessen en kolonisaties verstoord is. Indien de set gegevens opgedeeld wordt in versnipperde gebieden en niet-versnipperde gebieden, blijkt deze hypothese ondersteund te worden. In versnipperde gebieden treedt geen herstel op na de crash van 1982-1985, in niet-versnipperde gebieden is er tot 1994 een duidelijk herstel te zien. Er zijn geen aanwijzingen, dat populaties uit het meer versnipperde oosten en zuiden van het land ergens anders overwinteren dan de populaties uit het westen. Bovendien vertonen gebieden in het westen van het land die versnipperd zijn, ook een geringer herstelvermogen. Ook de alternatieven, dat habitatkwaliteit een rol speelt bij het totstandkomen van het verschil of dat er een bron-put relatie is op nationaal schaalniveau, lijken niet erg waarschijnlijk. Mogelijk dat er wel een aantal factoren samenspeelt. Concluderend kan worden gesteld dat de 'fragmentatiehypothese' een mogelijke verklaring is voor het verdwijnen van Rietzangerpopulaties in Oost-Nederland en dat, in het algemeen gesproken, versnipperde populaties meer effecten zullen ondervinden van grootschalige catastrofes.


[close window] [previous abstract] [next abstract]