Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Boere G.C. (1976) The significance of the Dutch Waddenzee in the annual life cycle of arctic, subarctic and boreal waders. Part 1. The function as a moulting area. ARDEA 64 (3-4): 210-291
Onderwerp van dit artikel is de betekenis van het Nederlandse Waddenzeegebied als ruicentrum voor arctische, subarctische en boreale stelt1opersoorten en het vormt onderdeel van een algemene studie naar het belang van het gebied in de jaarcyc1us van deze soorten. De gegevens over de rui zijn gebaseerd op 1996 vogels uit het eerste kalenderjaar en 6.375 vogels ouder dan het eerste kalenderjaar, gevangen op Vlieland in de periode van december 1971 tot december 1975. De voor- en najaarsrui zijn beschreven, waarbij speciale aandacht is besteed aan de rui van de grote en kleine slagpennen en de staartpennen, De lichaamsrui is globaal beschreven. Het lichaamsgewicht van ruiende vogels bleek relatief laag te zijn tijdens de rui ondanks het feit dat de rui samenvalt met de periode waarin voedsel in maximale hoeveelheden beschikbaar is. De totale ruiperiode voor alle soorten liep van eind juni (Tureluur) tot begin december (Scholekster). Er bleken duidelijke verschillen te bestaan in ruitijd en ruiduur tussen de verschillende soorten. Ruiperiode en ruiduur in de Waddenzee worden vergeleken met die van individuen van dezelfde soorten, maar ruiend op andere plaatsen, vooral Marokko en Mauritanid. Verschillen in ruitijd en ruiduur zijn vastgesteld tussen vogels in het tweede kalenderjaar en oudere vogels van dezelfde soort. Zulke verschillen waren vooral duidelijk bij Scholekster, Steenloper, Zilverplevier en Rosse Grutto. Verschillen in ruiduur tussen mannetjes en vrouwtjes zijn vastgesteld bij Rosse Grutto en Bonte Strandloper. Uit terugvangsten van geringde vogels bleek dat het begin van de ruitijd van individuele vogels en van de soort kan varidren van jaar tot jaar. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de jaarlijkse variaties van de weer- en voedselsituatie in het broedgebied: Deze variaties bennvloeden het begin van het broedseizoen en daarmee de daaraan volgende ruiperiode. De jaarlijkse verschillen van de condities in het broedgebied veroorzaken waarschijnlijk ook jaarlijkse verschillen in het percentage vogels, dat in het Waddenzeegebied arriveert in onderbroken of actieve vleugelrui. Dergelijke verschillen konden voor de Rosse Grutto worden vastgesteld. Vogels in hun eerste jaar ruiden geen vleugelpennen en alleen bij een aantal individuen van de Steenloper en Tureluur werd rui van de staartveren vastgesteld in het najaar. Eerstejaars hebben een gedeeltelijke lichaamsrui in het najaar, die enkele weken later valt dan bij de oudere vogels. Naast ruiende exemplaren werden van de meeste soorten ook niet ruiende gevangen, die op doortrek waren naar andere ruigebieden. Deze doortrekgroep was vooral aantoonbaar bij Steenloper, Rosse Grutto, Zilverplevier, Drieteenstrandloper en Tureluur. Bij de Tureluur was het mogelijk om de doortrekgroep te correleren met de subspecies Tringa t. totanus. Van deze Continentale Tureluurs, maar ook van andere algemene doortrekkers zoals Groenpootruiter, Krombekstrandloper en Bontbekplevier, begint een bepaald percentage met de slagpenrui in het Waddenzeegebied. Deze rui wordt onderbroken om elders te worden voltooid. Veel overwinterende Zilverplevieren ruien de buitenste 2 a 3 grote slagpennen en een deel van de kleine slagpennen niet, maar onderbreken de rui gedurende de winter, waarna de slagpennen in het voorjaar worden vernieuwd. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het relatief late begin van de rui bij de Zilverplevier, dat samenvalt met een weer afnemende biologische productie in het Waddenzeegebied. Tegen het eind van de ruiperiode en direct er na stijgt het lichaamsgewicht bij alle soorten sterk als gevolg van vetafzetting, die nodig is om door te trekken of te overwinteren. Grote aantallen steltlopers verlaten na de rui het Waddenzeegebied om elders te overwinteren, vooral op de Britse eilanden. .Controlevangsten tonen aan dat soms individuen het ene jaar ruien in het Waddenzeegebied en een ander jaar in Engeland. Dit is een aanwijzing dat de beide gebieden als ruiplaats van belang zijn; zij verschillen evenwel in draagkracht in de periode juli tot oktober. Grote aantallen steltlopers gebruiken het Waddenzeegebied in het voorjaar voorde rui naar het broedkleed. Sommige soorten, zoals de Rosse Grutto, zijn dan zelfs talrijker dan in het najaar. Andere soorten ontbreken bijna geheel, zoals de Krombekstrandloper. In de algemene discussie worden onderwerpen besproken die het Waddenzeegebied belangrijk maken als ruicentrum. Daartoe behoren o.a. de uitgestrektheid; de hoge biologische productie; de lage predatiedruk; de korte afstanden tussen voedsel- en rustgebieden; de differentiatie in prooikeuze en voedse1gebieden, waardoor concurrentie tussen de soorten wordt vermeden. Dit laatste wordt nog versterkt door de verschillen in ruiperiode. De plaats, in wereldverband, van het Waddenzeegebied als ruicentrum wordt besproken.


[close window] [previous abstract] [next abstract]