Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Cavé A.J. (1983) Purple Heron survival and drought in tropical West-Africa. ARDEA 71 (2): 217-224
De Purperreiger is een langeafstandstrekker die ten zuiden van de Sahara overwintert. De regenval in dit gebied (de Sahel) is erg wisselvallig en droogte is van betekenis voor de Purperreigers die er overwinteren. Den Held (1981) vond nl. dat de grootte van de Nederlandse broedkolonies negatief gecorreleerd is met de droogte in het overwinteringgebied. Ais maat voor de droogte in tropisch West-Afrika gebruikte Den Held de maximale waterafvoer van de Niger en de Senegal van het voorgaande jaar. Dit verband tussen koloniegrootte en droogte in het overwinteringgebied doet vermoeden dat de sterfte van de overwinterende vogels door de droogte bennvloed wordt. Het verband tussen droogte in tropisch West-Afrika en overlevingscijfers werd nader bestudeerd met behulp van ring- en terugmeldingsgegevens. Voor de berekeningen werden de waterafvoergegevens van Den Held gebruikt. De terugmelding van als nestjong in 1960-1977 geringde vogels en teruggemeld voor 1 mei 1978, werden verdeeld in geschoten (opzettelijk gedood) en gevonden (onopzettelijk gedood). Vangsten van levende vogels werden buiten beschouwing gelaten. Met een leeftijdsafhankelijke berekeningsmethode (Cormack 1970, Cave 1977, Lebreton 1977), werd een meldcijfer (het teruggemelde deel van de geringde vogels dat in een bepaald jaar dood gaat), een overlevingscijfer voor de eerstejaars vogels en een overlevingscijfer voor de overjarige vogels berekend uit de geschoten en gevonden terugmeldingen afzonderlijk. Het verband tussen deze cijfers en de waterafvoeren werd onderzocht met behulp van een door North (1979) genntroduceerde methode. De noord-zuid verdeling van de terugmeldingen (Tabel 1) laat zien dat er erg veel winterterugmeldingen uit Europa en Noord-Afrika (ten noorden van 30o N) afkomstig zijn. Blijkbaar overwinteren niet alle Purperreigers ten zuiden van de Sahara. Er worden meer geschoten dan gevonden vogels ten zuiden van de Sahara teruggemeld. Met andere woorden, de vogels die in tropisch West-Afrika overwinteren zijn meer vertegenwoordigd in de terugmeldingen van geschoten dan van gevonden vogels. Het meldcijfer (gelijk verondersteld voor eerstejaars en overjarige vogels) en het overlevingscijfer van de overjarige vogels berekend uit de terugmeldingscategorie geschoten vertonen een positief verband met de waterafvoeren van de Niger en Senegal. Bij hoge waterafvoeren is zowel het meld- als het overlevingscijfer hoog. Er is geen duidelijk verband tussen het overlevingscijfer van de eerstejaars vogels en de waterafvoeren, zodat dit constant werd verondersteld (model III, hoofdstuk 4.2). De meld- en overlevingscijfers berekend uit de gevonden terugmeldingen vertonen geen verband met de waterafvoeren. Dit is te verklaren uit het vrijwel ontbreken van terugmeldingen van deze categorie uit tropisch Afrika. Het positieve verband tussen het meldcijfer en de waterafvoeren dat uit de geschoten terugmeldingen werd gevonden kan verklaard worden uit de geringe kans op terugmelden van dode geringde vogels in tropisch West-Afrika, vergeleken met Europa en Noord-Afrika. Is het droog in het overwinteringgebied dan veroorzaakt dit een grote sterfte. Deze sterfte levert weinig terugmeldingen op, zodat het meldcijfer van dat jaar laag is. Bij hoge waterafvoeren is de sterfte in het overwinteringgebied laag, zodat een groot deel van de sterfte buiten tropisch Afrika plaatsvindt. Hier is de kans op terugmeldingen groter, zodat het meldcijfer van dat jaar hoog is. Dit verschil in terugmeldingskans tussen Europa, NoordAfrika en tropisch West-Afrika maakt dat de noord-zuid verdeling van de geschoten terugmeldingen de werkelijke verdeling van de vogels niet goed weergeeft. Er zijn meer vogels in de winter in tropisch West-Afrika dan Tabel1 doet vermoeden. Dit is in nog sterkere mate het geval voor de tabel van de gevonden terugmeldingen; deze bevat nauwelijks terugmeldingen uit tropisch Afrika. Op grond van deze overwegingen werd de conclusie getrokken dat de overlevingscijfers berekend uit de geschoten terugmeldingen (model III, hoofdstuk 4.2) de variatie in de jaarlijkse overleving beter weergeeft dan de schattingen berekend uit de categorie gevonden. Er zijn opvallend weinig terugmeldingen van eerstejaars vogels in maart en april. Dit wordt misschien veroorzaakt door het in het overwinteringgebied overzomeren van een deel van de eerstejaarsvogels. Er zijn verder erg veel terugmeldingen voor 1 december bij de eerstejaars geschoten. Dit zou er op kunnen wijzen dat een belangrijk deel van de eerstejaars sterfte plaats vindt voordat de vogels het winterkwartier bereiken. Dit verklaart wellicht het geringe verband tussen de overleving van de eerstejaars vogels (berekend uit de geschoten terugmeldingen) en de waterafvoeren. Dit verschil tussen de terugmeldingen van de eerstejaars en overjarige vogels werd echter niet bij de categorie gevonden (terugmeldingen van maart en april buiten beschouwing gelaten) aangetroffen. De overlevingscijfers berekend uit de geschoten terugmeldingscategorie (model III) werden gebruikt om het aantal broedparen in de kolonies van Nieuwkoop en Maarssen te simuleren en te vergelijken met het werkelijke aantal. In het model werd verondersteld dat de jonge vogels aan het eind van het tweede levensjaar broedvogels worden. Verder werd verondersteld dat de broedvogels van het ene jaar het volgende jaar opnieuw in de kolonie broeden. Aangenomen werd dat er geen uitwisseling tussen kolonies optreedt. Onder de veronderstelling dat op de lange duur het aantal broedparen in de kolonies gelijk blijft, werd een reproductiecijfer geschat uit overlevingscijfers berekend uit de terugmeldingen van geschoten vogels (model I). Uitgaande van de aantallen broedparen in 1961 en 1962 werden aantallen broedparen voor 1963 t/m 1978 berekend. Fig. 1 geeft deze gesimuleerde aantallen weer, samen met de waargenomen aantallen broedparen. Er is een goede overeenkomst tussen de gesimuleerde en de waargenomen aantallen broedparen; Dit laat zien dat een belangrijk deel van de variatie in het aantal broedparen veroorzaakt wordt door variatie in de overleving van de overjarige vogels. Deze overleving is afhankelijk van de droogte in het overwinteringgebied. Dit verklaart de door Den Held (1981) gevonden correlatie tussen het aantal broedparen in de Nederlandse broedkolonies en de droogte in het overwinteringgebied.


[close window] [previous abstract] [next abstract]