Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Doornbos G. (1979) Winter food habits of smew (Mergus albellus) on Lake Yssel, the Netherlands: species and size selection in relation to fish stocks. ARDEA 67 (1-2): 42-48
Van januari t/m maart 1977 is, in opdracht van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, in het Zuidwestelijk IJsselmeergebied onderzoek verricht naar de aantallen, verspreiding, activiteit, voedsel en conditie van de daar overwinterende Nonnetjes. Tegenwoordig wordt voor het Nonnetje het IJsselmeer als een van de belangrijkste overwinteringgebieden in geheel NW Europa beschouwd (Fig. I1, Atkinson-Willes 1976, Beintema & Weyland 1974). In januari 1977 werden in het IJsselmeer ca. 12.000 Nonnetjes geteld (Fig. 2), hetgeen 2.000 exemplaren meer is dan het tot dusver door Atkinson-Willes (1976) geschatte aantal overwinterende Nonnetjes in NW Europa. De vogels werden per auto vanaf de dijk geteld, varidrend van 1-4 maal per 14 dagen. Meestal foerageren de vogels binnen een afstand van 1 km vanaf de dijk. Gedurende de midwintertelling januari 1977) verbleven 95% van alle Nonnetjes binnen deze afstand, maar later in het seizoen concentreerden ze zich gedeeltelijk rond het eiland Pampus, zodat in die periode vogels gemist kunnen zijn tijdens de tellingen per auto. Tijdens het foerageren hebben de Nonnetjes een voorkeur voor beschutte wateren, zoals in de luwte van dijken (strekdammen), waarbij deze niet te ver van de slaapplaats mogen liggen (in de winter van 1976/1977 hadden vrijwel alle Nonnetjes hun slaapplaats in de Oostvaardersplassen, Fig. 3). In dit verslag worden de resultaten besproken van de analyses die zijn uitgevoerd op de inhoud van maag en slokdarm van 21 geschoten Nonnetjes uit de periode januari t/m maart 1977. Het voedsel van de Nonnetjes bestaat in het IJsselmeer vrijwel volledig uit vis. Verder wordt waarschijnlijk alleen het kreeftje Asellus aquaticus actief tijdens het foerageren verzameld door enkele Nonnetjes. Door bij de determinatie van de maaginhouden gebruik te maken van de onverteerbare otolieten en keeltanden (de laatste bij de Cyprinidae), kon worden nagegaan welke vissoorten waren gegeten. Aan de hand van correlatie diagrammen tussen otoliet- (c.q. keeltand)lengte en lengte en gewicht van de meest voorkomende vissoorten van het IJsselmeer kon tevens de lengte en het gewicht van de gegeten vis worden bepaald. Deze correlatie diagrammen zijn gemaakt voor spiering (Osmerus eperlanus), baars (Perea fiuviatilis), snoekbaars (Lucioperea lucioperea), pos (Acerina cernua) en blankvoorn (Rutilus rutilus) (Figs. 4, 5, 6, 7 en 8). De soortsamenstelling van de gegeten vis werd vergeleken met de visstapel in het IJsselmeer (gegevens Rijksinstituut voor Visserijonderzoek). Uit deze gegevens blijkt dat de Nonnetjes in het IJsselmeer (inclusief Oostvaardersdiep en Markermeer) een sterke voorkeur voor spiering hebben (Fig. 9), Daarnaast wordt baars gegeten. Tevens werden resten van snoekbaars gevonden. Dit is opvallend daar spiering en snoekbaars niet in de literatuur worden genoemd als prooi van Nonnetjes. Pas wordt, ondanks dat deze soort (in gewicht) de belangrijkste vis in het IJsselmeer is, weinig gegeten (Fig. 9). In gebieden met weinig of geen spiering wordt voornamelijk baars gegeten en verder, in volgorde van belangrijkheid, pas, snoekbaars, blankvoorn en snoek (Esox lucius) (Tabel 1). Van de gegeten vis behoort 67% tot de lengteklasse 5 en 6 cm. Vissen langer dan 11 cm worden nauwelijks gegeten. Desondanks werden de resten van twee snoekbaarzen van resp. 17 en 18 cm aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de Nonnetjes bij spiering en pos op grootte selecteren (Figs. 10a en b), maar van baars worden alleen de kleinste exemplaren gegeten, namelijk jaarklasse 0 (Fig. 10c). Met behulp van de formule van Nilsson & Nilsson (1976) was het mogelijk een schatting te maken van de totale visconsumptie door de Nonnetjes in het IJsselmeer. Van januari t/m maart 1977 zullen deze vogels ongeveer 37 ton vis, inclusief 28 ton spiering (76%), hebben gegeten. En gedurende de gehele winterperiode 1976/1977 zullen ze ongeveer 40-50 ton vis (inclusief 34-38 ton spiering) hebben onttrokken aan het IJsselmeergebied. De totale spiering consumptie door de Nonnetjes bedroeg maximaal 1% van de geschatte winter biomassa van deze vissoort in het IJsselmeer. Ten opzichte van de belangrijkste visetende vogels, aanwezig in het IJsselmeer in januari 1977, was het aandeel van de Nonnetjes in aantallen en biomassa respectievelijk 17 en 11% (Tabel 3).


[close window] [previous abstract] [next abstract]