Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

van Balen J.H. (1967) The significance of variations in body weight and wing length in the Great Tit, Parus major. ARDEA 55 (1-2): 1-59
Onderzocht werd welke factoren bijdragen tot de variatie in gewicht en vleugellengte van de Koolmees. Hierbij werd speciale aandacht geschonken aan verschillen, veroorzaakt door het bewonen van verschillende biotopen. Dit werd bestudeerd aan de hand van vele honderden gegevens, die in de periode van 1955 tot en met 1965 des winters in negen bossen verzameld werden. De meeste gegevens zijn afkomstig van het Liesbosch bij Breda (eikenbos) en het zuidelijk gedeelte van de Hoge Veluwe (vooral dennenbos). Speciale aandacht werd geschonken aan de betrouwbaarheid van de leeftijdsbepaling, en aan de verschillende methoden waarmee de vleugellengte kan worden gemeten. Vleugellengte. De vleugellengte van de ?? is ongeveer 4% groter dan die van de ??. Bet verschil tussen seksen is het grootste in loofbossen. In deze bossen hebben beide geslachten iets langere vleugels dan in naaldbossen. Dit geldt voor eerstejaars en overjarige mezen. Eerstejaars vogels hebben aanzienlijk kortere vleugels dan overjarige vogels. Na de eerste volledige rui (d.i. in de tweede zomer) blijft de vleugellengte constant. Slijtage van de slagpennen is 's winters zeer gering, maar is in het broedseizoen aanzienlijk. De gemiddelde vleugellengte in een populatie is variabel van jaar tot jaar, waarschijnlijk onder invloed van de voedselvoorraad en mogelijk ook van het weer in de ruitijd. Gewicht. Mannelijke Koolmezen zijn des winters significant zwaarder dan vrouwelijke. Dit gaat ook op als ?? en ?? van gelijke leeftijd en vleugellengte vergeleken worden. Een deel van dit verschil komt op rekening van een grotere vetvoorraad bij de ??. Beide seksen zijn in loofbossen aanzienlijk zwaarder dan in naaldbossen. In de gunstige biotopen, waar vermoedelijk het meeste voedsel beschikbaar is, is de variabiliteit in het lichaamsgewicht groter dan in de minder gunstige biotopen. In de meeste gevallen bestaat er een duidelijk positief verband tussen vleugellengte en gewicht. Dit verband treedt op bij alle leeftijdsklassen, maar is het minst duidelijk bij de tweedejaars vogels. In de meeste door ons onderzochte populaties neemt het lichaamsgewicht toe met toenemende leeftijd tot aan de tweede of de derde winter, en daalt daarna. In het dennenbos neemt het gewicht af van de eerste tot de vierde winter, wat wijst op een geleidelijk slechter wordende conditie van de vogels. Waarnemingen over de tijdstippen, waarop de mezen 's morgens en 's avonds hun slaapplaatsen verlaten resp. betrekken, wezen uit dat de vogels in eikenbos kunnen volstaan met een iets kortere periode voor voedselzoeken dan in dennenbos. Bet gewichtsverlies des nachts vindt niet plaats met een constante snelheid, maar deze snelheid neemt af in de loop van de nacht. De luchttemperatuur heeft grote invloed op het nachtelijk gewichtsverlies; de mezen verliezen in koude nachten veel meer gewicht dan in warme nachten. Bij temperaturen onder het vriespunt vertonen de vogels uit het eikenbos een hoger avondgewicht (doordat ze overdag meer gegeten hebben) en compenseren hiermee ruimschoots het toegenomen gewichtsverlies des nachts. De vogels uit het dennenbos zijn hiertoe blijkbaar niet in staat; zij nemen af in gewicht tijdens langdurige koude perioden. Gewoonlijk fluctueert het gewicht in de loop van de winter, met een top in januari en een dal kort voor het begin van het broedseizoen. De variatie in gewicht van jaar tot jaar is gering, en wordt niet bennvloed door de grootte van de oogst aan beukennoten en door de dichtheid van de mezen. Seizoensfluctuaties en jaarverschillen in gewicht hangen samen met de luchttemperatuur, vooral wanneer er voldoende voedsel beschikbaar is.


[close window] [previous abstract] [next abstract]