Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Visser J. (1978) Fat and protein metabolism and mortality in the Coot Fulica atra. ARDEA 66 (4): 173-183
Vanaf augustus 1974 tot en met februari 1975 werden tijdens perioden van zacht weer 30 Meerkoeten verzameld op de Westeinderplassen bij Aalsmeer. In de eerste week van februari 1976 werden nog eens 12 Meerkoeten verzameld, maar nu gedurende een periode van strenge koude. De meeste van deze vogels waren omgekomen door honger en koude of werden als verkeersslachtoffer gevonden. Enkele vogels in zeer slechte conditie werden gedood. Alle verzamelde Meerkoeten werden gewogen, waarna het gewicht van verschillende lichaamscomponenten (vet, eiwit en water) vastgesteld werd. Zoals te verwachten was, bleken door de slechte weersomstandigheden de in februari 1976 verzamelde koeten significant lichter te zijn dan de vogels verzameld in 1974 en 1975. De eerste groep had naast een aanzienlijke hoeveelheid vet ook nog een hoeveelheid eiwit verloren. De lichaamssamenstelling van 'normale' en 'uitgehongerde' Meerkoeten in relatie tot hun drooggewicht laat opvallende verschillen zien. Bij de 'normale' vogels gaat de afname in drooggewicht samen met een duidelijke afname in gewicht van het vet. Dit verband is minder duidelijk bij de 'uitgehongerde' vogels. Dit wordt veroorzaakt doordat de meeste vogels van de laatste groep hun vetvoorraden vrijwel geheel verbruikt hadden voordat zij dood gingen. De afname in eiwit in relatie tot het drooggewicht is bij de 'uitgehongerde' vogels duidelijker dan bij de 'normale' vogels. Verder worden verschillen in lichaamssamenstelling in verband gebracht met de vleugellengte, die hierbij gehanteerd wordt als maat voor de lichaamsgrootte. Uit de gegevens blijkt dat het verlies van vet en eiwit gecorreleerd is met de grootte van de vogels. Gedurende een periode van slechte milieuomstandigheden verliezen de grote vogels meer vet dan kleine vogels, maar procentueel gezien is het verlies van de grote vogels geringer, omdat deze in normale conditie grotere vetreserves hebben. De conclusie is dat onder slechte omstandigheden kleine Meerkoeten hun vetvoorraad sneller verbruikt hebben dan grote Meerkoeten, waarna ze gedwongen worden een aanzienlijk deel van hun eiwitten af te breken. De verwachting is dat de sterfte van Meerkoeten onder dergelijke omstandigheden afhankelijk is van de lichaamsgrootte. Omdat we het verband weten tussen het lichaamsgewicht en het vetgewicht van 'normale' Meerkoeten, is het mogelijk voor verschillende groepen de gemiddelde vetvoorraad in januari te berekenen en wei over de jaren 1967 t/m 1976. In januari is het lichaamsgewicht in de regel het laagst. Hoewe1 de gemiddelde januarigewichten in de achtereenvolgende jaren zeer variabel zijn, blijken er geen winters in de reeks voor te komen, waarbij de berekende vetvooraad voor een bepaalde groep kritische waarden bereikt. Op grond hiervan mag men aannemen dat er in deze winters (1966/1967-1976/1977) geen abnormale hoge sterfte heeft plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door waarnemingen in het proefterrein.


[close window] [previous abstract] [next abstract]