Ardea Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union |
Temizyürek T., Johannknecht M. & Korsten P. (2022) Incubation before clutch completion predicts incubation time and hatching asynchrony in the Blue Tit Cyanistes caeruleus. ARDEA 110 (2): 213-225 |
Vaak verschilt bij vogels het tijdstip van uitkomen van de eieren binnen hetzelfde nest. Leeftijdsverschillen tussen de kuikens als gevolg hiervan kunnen veel invloed hebben op hun ontwikkeling en zelfs leiden tot extra sterfte in het nest. Er zijn verschillende adaptieve hypothesen die het voorkomen van dergelijke spreiding in het uitkomen van de jongen proberen te verklaren, vaak in relatie tot de concurrentie in het nest en de timing van het broeden. Incubatie van de eieren nog voordat een legsel compleet is – hier 'vroege incubatie' genoemd – is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van uitkomstverschillen tussen eieren in hetzelfde nest. In dit onderzoek dat plaatsvond in het Teutoburger Wald in 2018 beschrijven we in detail het voorkomen van vroege incubatie over bijna de gehele legperiode bij in nestkasten broedende Pimpelmezen Cyanistes caeruleus. Hiervoor hebben we gebruikgemaakt van kleine temperatuurloggers die we tussen de eieren van in totaal 26 Pimpelmeesnesten geplaatst hebben. Elke 12 min sloegen deze loggers een temperatuurmeting op, waarmee we na afloop van de metingen de incubatiepatronen precies konden reconstrueren. We vonden dat vroege incubatie voorkwam bij alle broedende vrouwtjes. Dit gedrag nam toe tijdens de eilegperiode (welke in lengte varieerde van 6 tot 13 dagen, afhankelijk van de legselgrootte; de vogels leggen ongeveer 1 ei per dag). In het begin van de eileg trad vroege incubatie vooral 's nachts op, tegen het einde van de eileg ook steeds meer overdag. We hebben deze incubatiepatronen op twee verschillende manieren vastgesteld: door middel van handmatige analyse van de gemeten temperatuurprofielen en op basis van een drempelwaarde, bijvoorbeeld 27, 30 of 32°C. Als de temperatuur boven deze drempelwaarde kwam, namen we aan dat de eieren bebroed werden. Deze laatste methode is veel minder tijdrovend en gaf vergelijkbare uitkomsten. De hoeveelheid vroege incubatie – die varieerde van ongeveer 35 tot meer dan 100 uur op basis van de 30°C drempelwaarde – bleek een goede voorspeller voor de incubatieduur vanaf het laatst gelegde ei tot het eerste uitkomen (dit tijdsinterval varieerde van 10 tot 14 dagen). Meer vroege incubatie leidde tot sneller uitkomen. Bovendien hing zoals te verwachten de mate van spreiding in het uitkomen af van de hoeveelheid vroege incubatie (de spreiding in uitkomst varieerde van één tot vijf dagen verschil tussen het eerst en laatst uitgekomen ei). We hebben niet onderzocht door welke factoren de hoeveelheid vroege incubatie wordt bepaald. Het zou kunnen dat de omgevingstemperatuur tijdens het voorjaar hierop van invloed is en dat bij warm weer de vogels meer vroege incubatie vertonen. Zo'n mechanisme waarmee vogels de broedduur en uitkomstspreiding aanpassen aan de heersende temperaturen zou ook van belang kunnen zijn bij de aanpassing aan klimaatverandering. |