Ardea Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union |
Kristiansen J.N., Fox T. & Nachman G. (2000) Does size matter? Maximising nutrient and biomass intake by shoot size selection amongst herbivorous geese. ARDEA 88 (2): 119-125 |
Foeragerende dieren zijn in de regel selectief en prefereren prooien c.q. p1anten met een relatief hoge energieopbrengst of met een hoog gehalte aan een bepaalde gewenste stof. Wanneer ze hun prooi niet in zijn geheel eten, prefereren ze de delen die de hoogste opbrengst hebben. Dit ge1dt ook voor grazende ganzen, die naar deze studie laat zien, zelfs nog een stap verder kunnen gaan in hun se1ectiviteit. Op IJsland werden in het voorjaar Kolganzen Anser albifrons flavirostris bestudeerd, die foerageerden op Timothee Gras Phleum pratense tijdens het opvetten voor de laatste etappe van hun trek van de Britse Eilanden naar Groenland. Eerder werk had al laten zien dat ze van dit gras vrijwel uitsluitend de meest profijtelijke type blaadjes eten, de zogenaamde aO lamina. Al grazend weten de ganzen daarnaast ook nog de planten te selecteren met de grootste aO lamina. Ook dit is profijtelijk, omdat de hoeveelheid eiwit toeneemt met de lengte van de lamina, zodat een afgebeten groot blaadje meer opbrengt dan een klein. Onduidelijk is of de ganzen deze relatief grote blaadjes actief opzoeken, of dat het hier een vorm van passieve selectie betreft: wellicht vallen grotere lamina beter op. In ieder geval eten de ganzen niet alleen het beste bladtype, maar ook de meest profijtelijke groottes. De ondergrens voor selectie is niet overal gelijk, maar varieert met het aanbod ter plaatse. In een veld waar alle planten relatief klein zijn, worden weliswaar de grootste lamina gese1ecteerd, maar deze kunnen zo klein zijn, dat ze elders, waar de planten groter zijn, geweigerd dan wel gemist worden. |