Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Tinbergen J.M. (1976) How Starlings (Sturnus vulgaris L.) apportion their foraging in a virtual single-prey situation on a meadow. ARDEA 64 (3-4): 155-170
Dit werk probeert een antwoord te geven op de vraag of Spreeuwen (Sturnus vulgaris L.) zich aanpassen+aan de verspreiding van hun voedsel door hun voedselzoektijd, in plaats van lukraak te verdelen, te concentreren op de plekken met het meeste voedsel. Als dat waar blijkt is de volgende vraag achter het mechanisme van deze plaatsvoorkeur te komen. Speciale aandacht werd besteed aan het 'profitability' model van Royama en de toepasbaarheid daarvan op onze gegevens. In het kort behelst dit model dat vogels op basis van ervaring met hun opnamesnelheid op verschillende plekken in hun foerageergebied, hun tijd zo over die plekken verdelen, dat ze een zo hoog mogelijk rendement halen. Een deel van huntijd zou moeten worden besteed aan 'meten' van het rendement van de verschillende plekken omdat de prooidichtheid meestal niet constant blijft. Wij deden onze waarnemingen op Schiermonnikoog aan een kleine kolonie Spreeuwen die in de nestkasten aan het biologisch station de Herdershut broedden (Fig. I). Het proefterrein (60 x 80 m) werd dicht bij de kolonie gekozen en verdeeld in vakken van 20 x 20m. Per vak werd de hoeveelheid voedsel, de graslengte, het vochtgehalte en de afstand tot de kolonie gemeten. Vanuit een schuiltent op een stellage (2 m hoog) werden waarnemingen aan de Spreeuwen verricht. Gemeten werden de foerageertijd, het aantal bezoeken en de opnamesnelheid per vak, Het bleek dat er in beide waarnemingsjaren een positief verband bestond tussen de hoeveelheid voedsel ('biomass)' en het spreeuwenbezoek (Fig. 3). Om na te gaan of dit verband mogelijk toevallig was hebben we een experiment gedaan. We verwachtten dat toevoeging van voedsel (meelwormen) op een bepaald vak een toename in spreeuwenbezoek zou veroorzaken als het verband niet toevallig was. Het bleek dat onze verwachting klopte (Fig. 4). Om meer te weten te komen over de manier waarop Spreeuwen hun voedselzoektijd op de 'beste' plekken concentreren splitsten we het totale bezoek aan het proefveld in aantal en duur van de bezoeken (Fig. 5). Het bleek dat Spreeuwen vooral vaker terug komen op de goede plekken, maar daar niet duidelijk langer blijven. Dat de dieren terug komen op een goede plek moet betekenen dat ze van die plek kunnen onthouden dat hij goed was. Om te kijken of de plekken met meer voedsel ook werkelijk beter voor de Spreeuwen waren, maten we de opnamesnelheid op de verschillende vakken. Het bleek inderdaad dat de opnamesnelheid hoger was op vakken met meer bezoek, hoewel dit verband niet significant was (Fig. 6). Spreeuwen kunnen dus waarschijnlijk aan de hand van de gemeten opname leren waar ze naar toe moeten gaan om met het hoogste rendement naar voedsel te zoeken. In onze veldsituatie lijkt het erop dat Royama's model, dat vogels op basis van het rendement van een gebied kiezen voor de beste plekken, voor Spreeuwen opgaat wat betreft de keuze tussen plekken met verschillende dichtheden van eenzelfde prooisoort.


[close window] [previous abstract] [next abstract]