Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Zwarts L. (1976) Density-related processes in feeding dispersion and feeding activity of Teal (Anas crecca). ARDEA 64 (3-4): 192-209
In dit artikel staat de vraag centraal of voedselzoekende vogels, die zich verdelen over een pleisterplaats, door middel van dit verspreidingsgedrag in staat zijn de aantallen op het voedselgebied te beperken. De verzamelde gegevens aan de verspreiding en foerageeractiviteit van de Wintertaling in een getijdengebied suggereren dat beide afhankelijk zijn van de populatiedichtheid. De waarnemingen zijn verricht tussen 1966 en 1969 op de Ventjager en andere getijdeslikken in Biesbosch en Hollandsch Diep. Op de Ventjager waren in die jaren grote aantallen geconcentreerd op het zeer slikkig wad ten zuiden van de verkeersdam (Fig. I). De meeste Wintertalingen kwamen daar voor in de nazomer (Fig. 2). In 1966-1968 werden ze daar in gelijke, maximale en gemiddelde aantallen waargenomen. De Wintertalingen leefden in een getijdenritme: ze rustten met hoogwater en foerageerden met afgaand water op de droogvallende slikken; de hooggelegen slikken werden dan geleidelijk verlaten. Met opkomend water waren de vogels geconcentreerd in de zone met ondiep water achter de waterlijn. Op de Ventjager hadden de talingen hun hoogwaterrustplaatsen nabij de rietstrook op A (zie Fig. I); met afgaand water verspreidden ze zich over voedselgebied A en B. Fig. 3 geeft de laagwaterverspreiding op enkele dagen. Op A verbleven met laagwater niet meer dan ca 9.000 Wintertalingen, de rest ging naar B (Fig. 4). Voedselgebied B was van geringe betekenis als er weinig vogels waren, maar als er veel Wintertalingen pleisterden was daar gemiddeld 40% van de populatie aanwezig. Op de getijdeslikken foerageerde in nazomer en herfst overdag gemiddeld 51% van de Wintertalingen. Fig. 5 laat zien dat alleen met opkomend en afgaand water de vogels actief voedsel zochten. Alleen in gebieden met zeer slikkig wad bleven de talingen met laagwater voedsel zoeken (Tabel I). Over de activiteitstellingen met laagwater op de Ventjager werd een multiple regressie-analyse uitgevoerd (Tabel 2-5). Het foerageer- % nam in de loop van de dag af en bleek hoger te worden bij lagere temperaturen. De foerageerdichtheid had een negatief effect op de activiteit in B, maar niet in A: Fig. 6 toont dat, onafhankelijk of er 10.000 of 18.000 Wintertalingen op de Ventjager aanwezig waren, er meestal met laagwater slechts 4.000-6.000 exemplaren voedsel zochten. De voedselzoekende Wintertalingen houden een onderlinge afstand aan van 25 cm - 3 m. In de opkomende waterlijn foerageren de talingen geconcentreerder dan op het slik (Fig. 7). De conclusie wordt getrokken dat A de voorkeur had boven B, omdat het voedselgebied op A grensde aan de hoogwaterrustplaats en de foerageersituatie er met laagwater waarschijnlijk beter was dan op B. Het aantal dat op B terecht kwam werd bepaald tijdens afgaand water wanneer de vogels de hoogwaterrustplaats verlieten en zich verspreidden over het dan beschikbare voedselgebied. De foerageerdichtheid bij Wintertalingen was waarschijnlijk min of meer onafhankelijk van het aanwezige aantal: als er veel talingen op de Ventjager aanwezig waren, was het bezette voedselgebied groter (Fig. 4) en foerageerden er relatief minder vogels (Fig. 6). Naar verondersteld is concurrentie om de foerageerruimte een belangrijke factor in de ecologie van de wadvogels.


[close window] [previous abstract] [next abstract]