Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Beintema A.J., Thissen J.B., Tensen D. & Visser G.H. (1991) Feeding ecology of charadriiform chicks in agricultural grassland. ARDEA 79 (1): 31-44
Het dieet van de kuikens van Kievit, Grutto, Tureluur, Kemphaan en Scholekster werd bestudeerd aan de hand van fecesanalyses. Kievitkuikens verzamelen in hoofdzaak ongewervelden die op of vlak boven de bodem leven. Daarnaast graven zij in halfverteerde koeienvlaaien naar mestkevers en larven van wapenvliegen. Gruttokuikens zijn veel actiever in hun gedrag en jagen op insecten die zich hogerop in de vegetatie bevinden. Hun dieet bevat dan ook meer vliegende insecten. De kuikens van Tureluur en Kemphaan nemen een intermediaire positie in. Scholeksterkuikens worden door hun ouders gevoerd met emelten en regenwormen. Om een indruk te krijgen van het voedselaanbod voor kuikens, werd de graslandfauna bemonsterd. Tot eind mei neemt het aantal arthropoden in het grasland sterk toe. In juni kan weer een daling optreden. De samenstelling van het dieet wordt niet alleen door de voedselkeuze bepaald, maar ook door het aanbod. Veranderingen in de loop van het seizoen en verschillen tussen gebieden en biotopen kunnen in hoofdzaak verklaard worden door verschillen in voedselaanbod. Hoewel het insectenaanbod niet voor juni begint te dalen, is bij de kuikens al vanaf half mei verminderde groei te constateren. Wij vooronderstellen dat de kuikens om energetische redenen niet in staat zijn geheel op een dieet van insecten op te groeien. Noodgedwongen moeten zij voor het vliegvlug worden omschakelen op grotere, energierijkere prooien: regenwormen. Later in het seizoen zou deze omschakeling steeds moeilijker worden omdat de wormen zich in de uitdrogende grond steeds dieper terugtrekken. Dit probleem kan zich vooral in droge voorjaren voordoen. Het effect zal versterkt worden door ontwatering en verbeterde drainage. Ook de bemestingsgraad van het grasland speelt een rol. Deze is van invloed op de gemiddelde prooigrootte. Bij een hogere bemestingsgraad worden de prooien kleiner en zal een omschakeling op regenwormen eerder noodzakelijk zijn.


[close window] [previous abstract] [next abstract]