Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Wanink J.H. & Zwarts L. (1996) Can food specialization by individual Oystercatchers Haematopus ostralegus be explained by differences in prey specific handling efficiencies? ARDEA 84 (A): 177-198
Scholeksters staan bekend als voedselspecialisten. Individuele vogels selecteren vaak maar een of enkele soorten uit een wijd spectrum van potentiële prooien. Dit gedrag is jarenlang beschouwd als een klassiek voorbeeld van culturele evolutie. Nader onderzoek heeft echter ook een aantal mogelijke oecologische verklaringen voor specialisatie opgeleverd. Lengte van de snavel, vorm van de snavelpunt en ervaring met een prooisoort lijken de foerageerefficiëntie van een Scholekster te bepalen. Individuele verschillen in foerageerefficiëntie en in competitieve vaardigheid zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor het uitgebreide scala aan specialisaties. Deze blijken overigens minder strikt te zijn dan vroeger werd aangenomen. Wanneer de prooikeuze van een Scholekster niet cultureel is bepaald, zou deze in principe verklaard moeten kunnen worden met een model uit de optimale foerageertheorie. Volgens dit model moet een predator een gevonden prooi slechts dan accepteren, wanneer de energieopname tijdens het manipuleren van deze prooi groter is dan de gemiddelde opname over langere termijn. Hierbij wordt aangenomen dat de predator in staat is om een gevonden prooi onmiddelijk te herkennen en deze te 'waarderen' naar te verwachten energieopbrengst per tijdseenheid manipuleren. Het model bleek de selectie van prooisoorten door een populatie Scholeksters in een Engels estuarium niet te kunnen verklaren. De onderzoekers vermelden echter dat zij een gemiddelde prooiwaardering hebben berekend, zonder rekening te houden met individuele specialisaties van de vogels, terwijl het model eigenlijk alleen maar op individuele predatoren mag worden toegepast. In het hier beschreven experiment kregen drie in het wild gevangen Scholeksters tijdens individuele foerageersessies op een kunstmatig wad, een gemengd aanbod van twee soorten vlak onder het wadoppervlak begraven schelpdieren. Beide prooisoorten, de Slijkgaper Scrobicularia plana en de Strandgaper Mya arenaria, staan op het natuurlijke menu van Scholeksters in het intergetijdegebied. Tijdens een foerageersessie kreeg een vooraf hongerig gemaakte vogel 30 min de gelegenheid om voedsel te zoeken. De sessie werd voortijdig afgebroken wanneer 10% van de aangeboden prooien was opgegeten. Door middel van een op het wad aangebracht raster kon de waarnemer van elke gevonden prooi de soort en de grootte bepalen. Voor de vogels was het niet mogelijk om de plaats van de verschillende prooien vast te stellen. Met behulp van een zoekmodel kon de theoretisch benodigde zoektijd voor een bepaalde prooi worden berekend. De manipuleertijd van elke gevonden prooi werd rechtstreeks gemeten. Hiermee hadden we alle parameters in handen die nodig waren voor toepassing van het optimale dieet model. Daarnaast werd genoteerd welke van twee mogelijke manipuleermethoden, het ondergronds verwijderen van het vlees uit de schelp of deze eerst in zijn geheel uit de grond trekken, werd toegepast. Indien mogelijk werd de manipuleertijd gesplitst in lifttijd (benodigde tijd voor het uit de grond trekken van de gehele schelp), snijtijd (benodigde tijd voor het openen van de schelp en het lossnijden van het vlees) en eettijd (benodigde tijd voor wassen en doorslikken van het vlees). De Scholeksters vertoonden grote individuele verschillen in de efficiëntie waarmee de beide prooisoorten werden gemanipuleerd. Slijkgapers leverden per tijdseenheid meer energie op dan Strandgapers voor twee van de vogels, terwijl het omgekeerde gold voor de derde. Deze laatste vogel vertoonde als enige een sterke voorkeur voor Strandgapers, terwijl deze altijd in een veel geringere dichtheid aanwezig waren dan Slijkgapers. Binnen de prooisoorten bleken alle vogels bepaalde grootteklassen te selecteren. Zowel de selectie op prooisoort als die op prooigrootte konden met het optimale dieet model worden verklaard. De gebruikte manipuleermethode had een sterk effect op de efficiëntie. Het uit de grond trekken van de gehele schelp, wat de vogel met voorkeur voor Strandgapers extreem vaak deed met gevonden Slijkgapers, verkleinde de opnamesnelheid. De belangrijkste factor in het bepalen van de manipuleerefficiëntie was snijtijd. Deze component bleek het meest te beïnvloeden door een leerproces. Gedurende een periode van slechts 18 dagen, waarin maximaal 12 foerageersessies plaatsvonden, bleken twee van de drie vogels in staat hun snijtijd zoveel te verlagen dat hun opnamesnelheid tijdens het manipuleren van een prooi verdubbelde.


[close window] [previous abstract] [next abstract]