Ardea Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union |
van Oosten H.H. (2016) Comparative breeding biology of three insectivorous songbirds in Dutch dune grasslands. ARDEA 104 (3): 199-212 |
Veranderingen in de vegetatiesamenstelling van duingraslanden langs de Nederlandse kust worden geacht effect te hebben op de populatiegrootte van verschillende grond-foeragerende zangvogels. Echter, de precieze mechanismen van deze veronderstelde relatie zijn niet helder door het gebrek aan kennis van de broedbiologie. Om dit gemis te verkleinen, beschrijf ik in dit artikel de broedbiologie voor een aantal van deze zangvogels, namelijk de Graspieper Anthus pratensis, de Roodborsttapuit Saxicola torquatus en de Tapuit Oenanthe oenanthe. Het onderzoek vond plaats in het Noord-Hollands Duinreservaat (NHD) en de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD). Het dieet van nestjongen van vroege nesten van Graspiepers (5 nesten) bevatte veel Diptera (18%), zoals langpootmuggen (Tipulidae), en slechts weinig kevers (1%) en rupsen van Uiltjes (Noctuidae, 7%). Beide laatstgenoemde prooien vormden wel een belangrijk deel van het dieet van jonge Roodborsttapuiten (18% en 35%, respectievelijk, 4 nesten) en Tapuiten (40% en 21%, respectievelijk, 11 nesten). Broedselgrootte was het kleinst bij Graspiepers (3.8 ± 0.7, 41 nesten) en even groot voor Roodborsttapuit (5.4 ± 0.7, 34 nesten) en Tapuit (5.2 ± 1.0, 147 nesten). De mate van nestpredatie was even hoog voor Graspieper en Roodborsttapuit (Mayfield nestsucces NHD 0.19 respectievelijk 0.21 voor ei- en jongenfase gezamenlijk), die open nesten maken, en lager voor Tapuiten (0.43 voor ei- en jongenfase gezamenlijk), die in holen van Konijnen Oryctolagus caniculus broeden. Een jonge Tapuit, de grootste van de drie soorten, wordt vaker gevoerd per uur (5.1 ± 0.8 keer, 18 nesten) dan jongen van beide andere soorten. Het feit dat een jonge Graspieper per uur even vaak wordt gevoerd als een jonge Roodborsttapuit (3.3 ± 1.1, 11 nesten, respectievelijk 3.3 ± 0.9 keer, 13 nesten) zou eigenlijk moeten resulteren in frequentere nestpredatie van Roodborsttapuitnesten, omdat de kans dat een nest wordt gepredeerd over het algemeen toeneemt met de voerfrequentie, die een functie is van broedselgrootte. Dat Roodborsttapuitnesten toch niet vaker worden gepredeerd, wordt mogelijk bepaald door een andere nestplaatskeuze dan bij de Graspieper. Hoewel de drie onderzochte zangvogels naast elkaar voorkomen, alle op de grond broeden en daar ook hun voedsel zoeken, blijken ze toch (deels) van elkaar te verschillen wat betreft een aantal aspecten van hun broedbiologie, zoals legselgrootte, het nestjongendieet, mate van nestpredatie en voerfrequentie. De verschillende populatietrends van de drie zangvogels houden mogelijk verband met de hier gerapporteerde verschillen in broedbiologie, maar dat moet in een toekomstige studie nader worden onderzocht. Om de mogelijke relatie tussen populatiegroei van grond-foeragerende zangvogels van duingraslanden en de vegetatie beter te begrijpen moet toekomstig werk zich richten op de verschillende vegetatietypen in duingraslanden in relatie tot prooi-abundantie en prooibeschikbaarheid, foerageerhabitat en vegetatie-specifieke nestpredatie. |