Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Tinbergen J.M. & Heemskerk L.M. (2016) Local Black Tern Chlidonias niger population trends in relation to nest platform provisioning. ARDEA 104 (3): 239-252
De Nederlandse populatie van de Zwarte Stern Chlidonias niger is tussen 1950 en 1980 sterk in aantal afgenomen, maar heeft zich na die tijd gestabiliseerd. Sinds 1980 hebben door vogelbeschermers uitgelegde nestvlotjes zoveel broedende sterns aangetrokken dat tegenwoordig ongeveer 80% van de populatie op vlotjes broedt. In het Groene Hart van Holland heeft LMH sinds 1982 de populatieontwikkeling van de Zwarte Stern geregistreerd. In samenwerking met de boeren van de Agrarische Natuurvereniging ‘De Utrechtse Venen’ zijn bovendien vlotjes uitgelegd. De bezetting en het broedsucces op zowel natuurlijke nestplaatsen als vlotjes is door boeren en vrijwilligers geregistreerd. Naar aanleiding van een presentatie van LMH op de workshop ‘asking questions’ georganiseerd door JMT op het congres van de Nederlandse Ornithologische Unie in januari 2015 hebben JMT en LMH de handen ineengeslagen en een database samengesteld op basis waarvan in dit artikel een analyse van de aantalsontwikkeling van de Zwarte Stern in De Utrechtse Venen wordt gepresenteerd. Doel is, naast een beschrijving van aantalsontwikkeling en broedsucces, na te gaan wat de rol van de uitgelegde vlotjes hierbij is geweest. Over het algemeen wordt aangenomen dat vlotjes een positief effect op het aantal broedparen hebben, maar het kan ook zo zijn dat de beschermers juist reageren op een toename van de sterns. Als er meer sterns komen, leggen ze meer vlotjes uit. Op die manier kan ook een andere factor dan de vlotjes de toename van sterns veroorzaakt hebben. Over het gehele onderzoeksgebied vonden we een positieve relatie tussen het aantal broedparen en het aantal vlotjes, maar berekend voor de deelgebieden apart bleek er in drie van de zeven gebieden geen of slechts een zwakke relatie te zijn. Kennelijk zijn ook andere factoren van belang. Geïnteresseerd geraakt in de rol van de vlotjes hebben we ook gekeken of een jaarlijkse toename van het aantal vlotjes een toename van het aantal broedparen veroorzaakt heeft. Dit was alleen het geval in het eerste jaar na het uitleggen van de vlotjes. Hoewel we evidentie hebben dat het broedsucces op vlotjes hoger is dan op natuurlijke plekken, zijn aanwijzingen dat het aantal vlotjes werkelijk het aantal broedende sterns heeft bepaald beperkt. Vooral de effecten op een wat langere termijn, wanneer de jongen als broedvogels terugkomen, kunnen we aan de hand van onze gegevens slecht kwantificeren. Willen we daarachter komen, dan zullen we grootschalige experimenten moeten doen in geschikt habitat van de Zwarte Stern door in een deel van de gebieden vlotjes neer te leggen en in een ander deel niet. Door broedsucces te meten en zowel jongen en ouders te ringen en later terug te vinden, kunnen we zien of vlotjes werkelijk het aantal Zwarte Sterns bepalen. Om een idee te krijgen of er nog meer sterns dan nu in het terrein kunnen broeden, hebben we gekeken of de populatiedichtheid lokaal een negatief effect op het broedsucces heeft gehad. Dat effect bestaat niet. Onder hogere dichtheden produceren de sterns niet meer of minder vliegvlugge jongen per paar. In de loop van de jaren is er ook geen duidelijke afname van de jongenproductie met het toenemen van de aantallen sterns te zien geweest. De Zwarte Sterns produceerden gemiddeld rond 0,99 jongen per paar, een aantal waarvan men denkt dat dit voldoende moet zijn om de populatie in stand te houden. Wat het broedsucces van de sterns bepaalt, is echter nog geenszins duidelijk. Analyse van variatie in broedsucces kan hierop in de toekomst mogelijk meer licht werpen en ons helpen bij het creëren van habitat waar de Zwarte Stern het goed doet.


[close window] [previous abstract] [next abstract]