Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Coelho A.P., Lopes P., Rocha A.D., de Barros A.R., Piersma T. & Alves J.A. (2024) Seasonal variation in the diet of migratory shorebirds wintering in the Bijagós Archipelago, Guinea-Bissau. ARDEA 112 (1): 89-102
Net als elders op de wereld voeden wadvogels die de (noordelijke) winter op de tropische wadplaten van de Bijagós Archipel in Guinee-Bissau in West-Afrika doorbrengen, zich met ingegraven schelp- en schaaldieren en borstelwormen. In deze studie beschrijven we voor het eerst het menu (de samenstelling op basis van gereconstrueerde biomassawaarden) van acht wadvogelsoorten (Bontbekplevier Charadrius hiaticula, Zilverplevier Pluvialis squatarola, Drieteenstrandloper Calidris alba, Krombekstrandloper C. ferruginea, Kanoet C. canutus, Tureluur Tringa totanus, Rosse Grutto Limosa lapponica en Regenwulp Numenius phaeopus) in de Bijagós Archipel. We beschrijven ook hoe hun menu gedurende de drie hoofdperioden van het winterseizoen (aankomstperiode, midwinterperiode, opvetperiode) veranderde, en beschrijven hoe groot, binnen elk van de soorten, de overlap in het menu tussen de drie perioden is. Het voedsel van de kleinere wadvogels bestond voornamelijk uit borstelwormen, met een aandeel van 83% in het menu van de Krombekstrandloper en bijna 70% in dat van de Drieteenstrandloper en Bontbekplevier. De laatste twee soorten aten ook kleine schaaldieren (respectievelijk 9% en 16%). Tureluurs en Rosse Grutto’s hadden het meest diverse menu, met een groter aandeel schaaldieren (rond 40%), maar ook aanzienlijke percentages tweekleppigen en borstelwormen (beide tussen 20% en 30%). Zilverplevieren aten ook veel schaaldieren (33%), maar de meest voorkomende prooidieren waren borstelwormen (44%). Bij de overige twee soorten bestond het menu voornamelijk uit één prooigroep: 78% tweekleppigen bij Kanoeten en 76% schaaldieren (de wenkkrab Afruca tangeri) bij Regenwulpen. In de loop van de winter, tijdens de opeenvolgende perioden, vonden we bij de meeste soorten significante veranderingen in het menu, maar niet bij Regenwulpen, die vrijwel altijd wenkkrabben aten. Bij enkele kleine wadvogels (Bontbekplevier, Krombekstrandloper) werd het aandeel aan wormen groter tijdens de opvetperiode, terwijl bij Tureluurs en Rosse Grutto’s het aandeel tweekleppige schelpdieren dan groter werd. Dat tijdens het opvetten het menu zozeer veranderde ten opzichte van de rest van overwinteringsperiode in de Bijagós Archipel kan het gevolg zijn van veranderingen in de beschikbaarheid van de benthische prooidieren, maar ook van de criteria voor prooiselectie van de wadvogels, of van een combinatie van de twee factoren.


[close window] [previous abstract] [next abstract]