Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Altenburg W., Bruinenberg J., Wildschut P. & Zijlstra M. (1987) Colonization of a new area by the Marsh Harrier. ARDEA 75 (2): 213-220
Vanaf 1975, na de inpoldering in 1969, vestigde zich een groeiende broedpopulatie van de Bruine Kiekendief in het Lauwersmeergebied (Fig. 3). Waarnemingen gedurende 1971-1972 en 1977-1982 lieten zien, dat er in elk van die jaren tot twintig niet-broedende exemplaren van de soort in het gebied aanwezig waren, alle in onvolwassen kleed en met rui en jaaggedrag, dat afweek van dat van de broedvogels. De aanwezigheid van een groot aantal niet-broeders was eerder waargenomen in Zuidelijk Flevoland. Daaruit was het vermoeden ontstaan, dat de Bruine Kiekendief nieuwe gebieden koloniseert via overzomerende onvolwassen vogels en vogels, die voor het eerst broeden. In dit artikel wordt op deze hypothese ingegaan d.m.v. gedetailleerde broedgegevens uit het Lauwersmeer 1977-1982. De Bruine Kiekendief heeft het Lauwersmeer in twee golven gekoloniseerd, grotendeels bepaald door de ontwikkeling van de vegetatie. Tot en met 1976 waren alle nesten te vinden in de hoge, dichte riet- en wilgeroosjevegetatie, die kort na de inpoldering tot ontwikkeling was gekomen (oude broedplaatsen, Fig. 4). Vanaf 1979 bleef het aantal broedparen in dit eerst gekoloniseerde gebied min of meer constant (Tabel 1). Vanaf hetzelfde jaar vond een geleidelijke spreiding van broedparen plaats over de rest van het Lauwersmeer (nieuwe broedplaatsen). Het aantal broedparen in dit tweede gekoloniseerde gebied bleef tot en met 1982 groeien. Er zijn bij de Bruine Kiekendief geen directe methoden om de leeftijd te bepalen. Alleen ?? in het 4e kalenderjaar zijn met enige mate van zekerheid te onderscheiden door een niet volledig uitgekleurd verenkleed. Onderzoek aan meeuwen, sterns en roofvogels, heeft laten zien, dat oudere paren eerder in het broedgebied arriveren, eerder beginnen te broeden, grotere legsels hebben en meer jongen grootbrengen. De Bruine Kiekendief blijkt goed in dit beeld te passen (Tabel 3). Omdat broedplaatstrouw zeer algemeen is onder roofvogels, zou kolonisatie door jonge vogels betekenen dat: 1. de Lauwersmeerpopulatie in zijn geheel in de eerste jaren na kolonisatie jonger was dan in langer bezette gebieden daaromheen en 2. de broedvogels van de nieuwe broedplaatsen in eerste instantie jonger waren dan op de oude broedplaatsen. Vergeleken met gebieden in de rest van Nederland en Noord-Duitsland kwamen de eerste vogels tot c. 1980 bijna twee weken later aan. Tot en met 1979 was het gemiddelde begin van de eileg later dan in Zuidelijk Flevoland (Fig. 5A). Binnen het Lauwersmeer was tot en met 1979 het gemiddelde begin van de leg in de nieuwe broedplaatsen later dan in de oude (Fig. 5B) en was gedurende de gehele onderzoeksperiode de legselgrootte op de oude broedplaatsen groter (Fig. 6). Onze resultaten wijzen er sterk op, dat vooral jonge vogels het kolonisatieproces in 1975 zijn begonnen, in eerste instantie op de oude broedplaatsen, vanaf 1977 ook op de nieuwe broedplaatsen. Na 1979 zijn de aanvankelijke verschillen grotendeels verdwenen, waarschijnlijk ten gevolge van vervanging van oudere door jongere vogels.


[close window] [previous abstract] [next abstract]