Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Opdam P., Burgers J. & Muskens G. (1987) Population trend, reproduction, and pesticides in Dutch Sparrowhawks following the ban on DDT. ARDEA 75 (2): 205-212
Ten gevolge van de nevenwerkingen van de in de landbouw toegepaste bestrijdingsmiddelen nam de Sperwer m Nederland in de loop van de jaren zestig in aantal af. Na verboden op het toepassen van de verdachte stoffen (o.a. DDT, dieldrin, kwikverbindingen) begonnen de nog resterende populaties zich te herstellen. Voor de Sperwer werd aangenomen dat de daling van de reproductie als gevolg van DDE de belangrijkste factor was voor de achteruitgang. Gedurende 1970-83 werden verscheidene populaties gevolgd met het doel na te gaan of een herstel van het niveau van de reproductie zou optreden en of dit verantwoordelijk kon worden geacht voor de toename van het aantal broedparen. Tevens zou de vraag moeten worden beantwoord of reproductieherstel mogelijk was door een vermindering van de DDE-belasting. Het bleek dat alle onderzochte populaties waren gegroeid, maar dat het tijdstip waarop de groei begon niet volgde op, maar voorafging aan het moment dat de reproductie begon te verbeteren (Fig. 2). Daaruit moet worden geconcludeerd dat niet de reproductiedaling, maar een mortaliteitsverhoging van volgroeide vogels de oorzaak moet zijn geweest van de achteruitgang van de Sperwer, en dat het herstel mogelijk werd na het verloop op zeer giftige, maar niet zeer persistente oreganochloorverbindingen als dieldrin en verwante stoffen. Eerder was al vastgesteld dat de hoeveelheid DDE in sperwereieren tussen 1975 en 1983 niet noemenswaardig was teruggelopen (Burgers et al. 1986). Dit riep de vraag op naar de oorzaak van genoemde reproductieverbetering. Een aantal dat mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest werden onderzocht, te weten predatie en verstoring, leeftijd van broedvogels, landschappelijke kenmerken van het jachtgebied (als maat voor de hoeveelheid voedsel), andere oreganochloorverbindingen en het dunner worden van de eischaal. Al deze factoren vertoonden een verband met het niveau en de variatie in de reproductie. Het schatten van het effect was echter moeilijk door de vele (mogelijke) interacties tussen de factoren. Na correcties voor de effecten van predatie door Havik, verstoring door de mens en het verzamelen van eieren voor onderzoekdoeleinden en voor de verschillen in broedsucces tussen onvolwassen en volwassen vogels bleek de toename in het broedsucces alleen maar duidelijker te zijn geworden (Fig. 3). Deze verbetering is niet duidelijk terug te vinden in het aantal jongen dat gemiddeld uit succesvolle nesten uitvliegt. Door middel van multipele regressie werd vastgesteld dat de combinatie van het dunner worden van de eischaal en de structuur van het landschap in het jachtgebied (% bos, afstand tot dorpen) het beste correleerde met zowel de variatie in broedsucces als die in het aantal jongen. Geconcludeerd kan worden dat een geringe toename in de eischaaldikte na 1975 de kans op eibreuk aanzienlijk heeft verminderd en dat daardoor het broedsucces is verbeterd. Niettemin speelt de invloed van DDE-vergiftiging nog steeds een rol in het broedsucces, maar deze is niet van invloed op de populatiedichtheid.


[close window] [previous abstract] [next abstract]