Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Desante D.F., Nott M.P. & O'Grady D.R. (2001) Identifying the proximate demographic cause(s) of population change by modelling spatial variation in productivity, survivorship, and population trends. ARDEA 89 (1): 185-208
In dit artikel wordt een methode voor het vaststellen van waarschijnlijke demografische achtergronden van populatieafnames op twee ruimtelijke schalen voorgesteld en geevalueerd. Hierbij worden modellen opgesteld die de ruimtelijke variatie in productie en overleving als een functie beschouwen van ruimtelijke variaties in populatietrends met behulp van het 'Monitoring Avian Productivity and Survivorship' (MAPS) programma. Voor een analyse op een grote schaal werden gegevens van de Katvogel Dumetella carolinensis uit de jaren 1992-98 gemodelleerd van stations in die fysiografische strata waar of significant positieve, dan wel significant negatieve populatietrends waren aangetoond. Schattingen van adulte overleving waren gebiedsafhankelijk, maar dat gold niet voor de jongenproductie. De gevonden (gemodelleerde) verschillen in populatieveranderingen bleken goed overeen te komen met de trends die gevonden werden in het Noord-Amerikaanse broedvogelmonitoringprograrnma (BBS), afgezien van het feit dat de in de modellen gevonden afnames doorgaans wat sterker waren dan in werkelijkheid werd geconstateerd. Gesuggereerd wordt dat de achteruitgang van Katvogels in de eerste plaats wordt veroorzaakt door een geringe overleving van adulte vogels, zodat beheersmaatregelen die gericht zijn op een verbetering van de productiviteit van deze vogels de gevonden trends niet zullen kunnen keren. Op een veel kleinere ruimtelijke schaal werden overleving en productie onderzocht voor de jaren 199499 voor Carolinamees Poecile carolinensis, Katvogel, Ovenvogel Seiurus aurocapillus, Geelborstzanger lcteria virens en Veldgors Spizella pusilla in gebieden in Kansas, Missouri, Indiana en Kentucky (oostelijke en westelijke Midwest). Deze soorten waren geselecteerd omdat de vangsten van adulte vogels in het westen of in het oosten een significante toe- of afname vertoonden, terwijl het teken (significant of niet) in het andere gebied tegengesteld was. Er bleek opnieuw een positief verband te bestaan tussen de voorspellingen en de gevonden trends. Toch weken de modeluitkomsten opnieuw zodanig af (negatief intercept -0,418), dat er nog verbeteringen in de modellen zullen moeten worden aangebracht. Geconcludeerd wordt echter dat de methode bruikbaar en informatief is bij het inschatten van demografische factoren die ten grondslag liggen aan populatietrends. Verdere optimalisering wordt gezocht in een koppeling van ruimtelijke en temporele variaties in overleving, productiviteit en populatietrends.


[close window] [previous abstract] [next abstract]