Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Piersma T. & Poot M. (1993) Where waders may parallel penguins: Spontaneous increase in locomotor activity triggered by fat depletion in a voluntarily fasting Knot. ARDEA 81 (1): 1-8
Een Kanoetstrandloper, afkomstig uit Zuid-Afrika, werd met vier soortgenoten bestudeerd in een grote kooi. In deze kooi konden de vogels schelpdieren eten op een vrij natuurlijk wad. Toen de foerageerproef begon woog de Zuid-Afrikaanse Kanoet niet minder dan 209 g, maar gedurende de 18 dagen dat zij weigerde te eten liep het gewicht terug tot 107 g. Misschien weigerde ze aanvankelijk te eten, om de aangelegde reserves voor een trektocht naar het noorden (die ze niet meer hoefde te maken) toch kwijt te raken. Na 14 dagen hongeren en met een gewicht van 129 g, begon de Kanoet onrustig rand te vliegen. Ze maakte vele 'ontsnapping' -vluchten per dag, in tegenstelling tot haar soortgenoten die ondanks hun constante lage gewicht rustig door foerageerden. Bij vrijlevende Kanoeten raakt bij een gewicht tussen de 120 en 130 g het vet op en moeten hongerende vogels hun eiwitreserves aan gaan spreken. Bij pinguïns en Scholeksters (en zelfs bij ratten) gaat dit, net als bij de Zuid-Afrikaanse Kanoet, gepaard met een soort 'trekonrust', waarbij de pinguïns hun kuiken in de steek laten om lopend over het ijs de voedselrijke wateren te bereiken. Ze voorkomen zo de hongerdood. Het lijkt erop dat steltlopers en pinguïns over hetzelfde fysiologische mechanisme beschikken. Bij uitputting van de vetvoorraden en het aanspreken van eiwitreserves gaan ze er vandoor op wek naar betere plekken. Als er een uniform regelmechanisme bestaat dat voor alle vogelsoorten geldt, moeten de vorstvluchten, en soms het ontbreken ervan, opnieuw bekeken worden om de oorzaak en adaptiviteit van de verschillende gedragingen te kunnen begrijpen.Een Kanoetstrandloper, afkomstig uit Zuid-Afrika, werd met vier soortgenoten bestudeerd in een grote kooi. In deze kooi konden de vogels schelpdieren eten op een vrij natuurlijk wad. Toen de foerageerproef begon woog de Zuid-Afrikaanse Kanoet niet minder dan 209 g, maar gedurende de 18 dagen dat zij weigerde te eten liep het gewicht terug tot 107 g. Misschien weigerde ze aanvankelijk te eten, om de aangelegde reserves voor een trektocht naar het noorden (die ze niet meer hoefde te maken) toch kwijt te raken. Na 14 dagen hongeren en met een gewicht van 129 g, begon de Kanoet onrustig rand te vliegen. Ze maakte vele 'ontsnapping' -vluchten per dag, in tegenstelling tot haar soortgenoten die ondanks hun constante lage gewicht rustig door foerageerden. Bij vrijlevende Kanoeten raakt bij een gewicht tussen de 120 en 130 g het vet op en moeten hongerende vogels hun eiwitreserves aan gaan spreken. Bij pinguïns en Scholeksters (en zelfs bij ratten) gaat dit, net als bij de Zuid-Afrikaanse Kanoet, gepaard met een soort 'trekonrust', waarbij de pinguïns hun kuiken in de steek laten om lopend over het ijs de voedselrijke wateren te bereiken. Ze voorkomen zo de hongerdood. Het lijkt erop dat steltlopers en pinguïns over hetzelfde fysiologische mechanisme beschikken. Bij uitputting van de vetvoorraden en het aanspreken van eiwitreserves gaan ze er vandoor op wek naar betere plekken. Als er een uniform regelmechanisme bestaat dat voor alle vogelsoorten geldt, moeten de vorstvluchten, en soms het ontbreken ervan, opnieuw bekeken worden om de oorzaak en adaptiviteit van de verschillende gedragingen te kunnen begrijpen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]