Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Both C., Burger C., Ouwehand J., Samplonius J.M., Ubels R. & Bijlsma R.G. (2017) Delayed age at first breeding and experimental removals show large non-breeding surplus in Pied Flycatchers. ARDEA 105 (1): 43-60
Broedpopulaties van vogels worden soms gereguleerd door territoriaal gedrag, waarbij individuen niet tot broeden komen omdat ze geen territorium kunnen bemachtigen. Hierdoor ontstaat een groep niet-broeders, die een zogenaamde buffer vormen voor als broedvogels verdwijnen. Het meeste bewijs hiervoor komt van experimenten waarbij mannelijke territoriumeigenaren werden weggevangen, en de vrijgekomen territoria werden vaak snel opgevuld door niet-territoriale mannen. Het is echter onduidelijk hoe algemeen vrouwelijke niet-broeders zijn, terwijl voor een regulerend effect van een dergelijke bufferpopulatie mannen én vrouwen noodzakelijk zijn. In deze studie laten we zien dat bij Bonte Vliegenvangers veel mannelijke en vrouwelijke niet-broeders aanwezig zijn. Een groot deel van de Bonte Vliegenvangers die wij als nestjong in onze broedpopulatie in ZW-Drenthe ringden, broedde niet in hun eerste levensjaar: slechts 23% van de mannelijke rekruten begon in het eerste jaar te broeden, en 51% van de vrouwelijke rekruten. Vogels die pas in het tweede of derde jaar voor het eerst tot broeden komen hebben al een aantal jaar kans gehad om dood te gaan. Als we rekening houden met de mortaliteit van deze niet-broedvogelpopulatie, dan schatten we dat slecht 9% van alle eerstejaarsmannen die in leven zijn lokaal tot broeden komt, en 29% van de eerstejaarsvrouwen. Dit lijkt onwaarschijnlijk weinig, maar vergelijkbare percentages werden ook in andere Bonte Vliegenvangerpopulaties gevonden. De vraag is waar al deze niet-broeders zijn, en of ze een bufferpopulatie vormen die wel tot broeden kan komen indien de mogelijkheid zich voordoet? We laten zien dat in het eerste jaar nadat we de nestkasten ophingen vooral eerstejaars vliegenvangers broeden (77% van geringde immigranten), terwijl in de jaren daarna de geringde immigranten minder vaak eerstejaars waren (28%). Dit wijst op competitie voor broedplaatsen, en een experiment in twee jaar waarbij we paartjes wegvingen liet zien dat deze plekken snel weer werden opgevuld, en dat het wegvangen van een aanzienlijk deel van de populatie geen effect had op de uiteindelijke broedpopulatiegrootte. In dit experiment waren de nieuwe mannen vaker eerstejaars dan de weggevangen mannen, maar bij vrouwen was er geen leeftijdsverschil. Het experiment laat duidelijk zien dat Bonte Vliegenvangers een niet-broedende populatiebuffer hebben van mannen en vrouwen. Onze bevinding dat vrouwen gemiddeld op jongere leeftijd beginnen te broeden dan mannen, wijst er wel op dat er meer niet-broedende mannen dan vrouwen zijn. De volgende vraag is of al die jonge vogels die niet tot broeden komen, uitgesloten worden door competitie met oudere vogels? Dit lijkt niet het geval: in alle jaren waren mannen aanwezig die een nestkast verdedigden en zongen, maar geen vrouw kregen (gemiddeld 12% van de mannen, maar in sommige jaren wel 20%). Dus hoewel er veel vrouwen hun eerste broedjaar lijken over te slaan, zouden ze met deze mannen kunnen paren. We kunnen uitsluiten dat deze vogels in hun eerste voorjaar in Afrika blijven, want analyse van stabiele isotopen in hun staartveren laat zien dat die niet in Afrika gegroeid zijn. We suggereren dat veel van de jonge Bonte Vliegenvangers in hun eerste jaar te laat op de broedgebieden arriveren om nog succesvol te kunnen broeden. Eerder onderzoek heeft inderdaad laten zien dat jongen vijf dagen later aankomen dan ouderejaars. Omdat dit leeftijdsverschil alleen kon worden gemeten aan de vogels die of wel tot broeden kwamen, of een nestkast bezetten, denken we dat de (jonge) niet-broeders nog later arriveren. Waarom jongen zoveel later arriveren is onbekend, maar mogelijkerwijs moeten ze hun trekroute leren, overwinteren ze op slechtere plekken in Afrika om op te vetten voor vertrek, of zijn de kosten van een vroege aankomst relatief hoog in vergelijking met de opbrengst aan broedmogelijkheden. Het is mogelijk dat dit voor veel soorten lange-afstandstrekkers geldt en we pleiten daarom voor een beter begrip van hoe trekgedrag van vogels zich ontwikkeld gedurende het leven, om beter te begrijpen waarom veel vogels hun eerste broedjaar overslaan.


[close window] [previous abstract] [next abstract]