Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Meltofte H. (1996) Are African wintering waders really forced south by competition from northerly wintering conspecifics? Benefits and constraints of northern versus southern wintering and breeding in waders. ARDEA 84 (1): 31-44
Uit onderzoek dat de laatste 20 jaar, met name door Nederlanders, in West-Afrikaanse kustgebieden is verricht kwam de interessante suggestie naar voren dat in de tropen overwinterende steltlopers het zeker niet beter hebben dan soortgenoten die in het gure west Europa de winter doorbrengen. De reden dat deze steltlopers niettemin zo ver trekken zou liggen in het vermijden van zware competitie op de favoriete noordelijke overwinteringgebieden. In dit artikel wordt deze algemene conclusie op een kritische manier geëvalueerd aan de hand van een veelheid aan gegevens over de doortrek van steltlopers in Denemarken en elders, en een samenvatting van de literatuur; de meeste gegevens lijken er in tegenspraak meet te zijn! In de nazomer vliegt een groot deel van de in Afrika overwinterende steltlopers over de grote west Europese getijdegebieden heen als ze nog niet eens bezet zijn door de noordelijke overwinteraars. Adulte vogels trekken door op een moment dat de juvenielen nog op de Europese pleisterplaatsen moeten aankomen. Ais er sprake zou zijn van een sterke competitie voor de noordelijke rui- en overwinteringgebieden dan zouden de (competitief sterke) adulten van alle broedpopulaties deze gebieden moeten bezetten, en de zwakke en later arriverende juvenielen naar West Afrika moeten verdrijven. Verschillen in lichaamgrootte (als maat voor competitieve sterkte) tussen verschillende overwinterende populaties van een soort kunnen de verspreidingspatronen in het licht van de competitiehypothese ook niet verklaren. Bij meerdere soorten overwinteren de kleinere mannetjes ten noorden van de grotere vrouwtjes. We kunnen ons afvragen waarom zoveel zuidelijke overwinteraars meteen na de broedtijd al naar Afrika vliegen en niet eerst een tijdje in Europa blijven om er een (deel van) de slagpenrui door te maken. Dit wordt wel gedaan wordt door twee soorten (Kemphanen en Grutto's) die naar de tamelijke onvoorspelbare binnenlandse wetlands van Afrika trekken. Ook doet zich de vraag voor waarom niet meer van de arctisch-broedende steltlopersoorten vroeg in het voorjaar naar Europa terugkeren, zoals dat wel gedaan wordt door Europese broedvogels als de Grutto, Scholekster, Wulp en sommige broedpopulaties van de Tureluur. De voedselvoorraden van de getijdegebieden in West Afrika lijken tijdens de winter niet limiterend te zijn en uit eerdere studies blijkt dat veel steltlopersoorten in staat zijn om voorafgaand aan de wegtrek in het late voorjaar hun voedselopname flink omhoog te brengen. De ogenschijnlijke 'moeilijkhe44 den' die steltlopers in West Afrika zouden hebben met de opbouw van hun vetvoorraden in het voorjaar zou dus eerder het resultaat kunnen zijn van een sterke voedselcompetitie op de overwinteringgebieden langs de Afrikaanse westkust dan van een eventuele geringere 'geschiktheid' van de Afrikaanse getijdegebieden in vergelijking met die in Europa. Er worden verschillende redenen genoemd om te veronderstellen dat in de meeste steltloperpopulaties competitie belangrijker is in de broedgebieden dan in de overwinteringgebieden. Vooral de periode voor de eileg lijkt erg kritisch, maar op zich kunnen competitieve processen natuurlijk op alle momenten van de jaarcyclus optreden.


[close window] [previous abstract] [next abstract]