Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

den Blanken G., Boere G.C. & Nieboer E. (1981) Primary moult of the Redshank Tringa totanus in the Dutch Waddenzee studied by collecting shed feathers; a test. ARDEA 69 (1): 115-124
Dit artikel behandelt de vraag in hoeverre de methode van het veren verzamelen bruikbaar is voor de bestudering van de handpenrui bij steltlopers. Bij genoemde methode worden op gezette tijden de plaatsen waar deze vogels geregeld en in dichte concentraties voorkomen afgezocht op uitgeruide handpennen. Van 1 juli tot 24 september 1975 werden op Vlieland van de Tureluur om de dag veren verzameld op de hoogwater vluchtplaatsen. Voor het onderzoek naar kenmerken waarop de verschillende handpennen onderscheiden kunnen worden is gebruik gemaakt van de geprepareerde vleugels uit collecties aanwezig in het Instituut voor Taxonomische Zoślogie van de Universiteit van Amsterdam. Alle handpennen, behalve de P10's, waren goed van die van andere steltlopersoorten te onderscheiden. De buitenste handpennen van Tureluur en Zwarte Ruiter bleken identiek te zijn. Zwarte Ruiters komen evenwel weinig voor op Vlieland, zodat dit geen beletsel betekende. Meestal kon het handpennummer niet worden bepaald. Alleen de buitenste slagpen (P10) kon op grond van zijn witte schacht altijd van de andere onderscheiden worden (Fig. 3) en in bepaalde gevallen konden op grond van hun lengte handpennen aangemerkt worden als P1, P5, P6 en P9 (Tabel 3). In bepaalde gevallen kon ook de ondersoort worden bepaald (Fig. 6). Daar het nummer van de handpen meestal niet bepaald kon worden, is via een indirecte methode getracht de resultaten met die van vangsten in dezelfde periode en op dezelfde plaats (Boere 1976) te vergelijken (Fig. 5 en Tabel 5); Het beeld over het verloop van de rui in het seizoen, verkregen via vangst en vondst kwamen tamelijk goed met elkaar overeen. Ook de toename van de IJslandse Tureluur in september (Boere 1976) kon door veervondsten worden opgemerkt. Echter kon de aanwezigheid van laatstgenoemde ondersoort op Vlieland pas op 6 augustus worden vastgesteld, terwijl uit vangsten bleek dat deze al in de gehele maand juli op het eiland aanwezig was (Tabel 1). Gesteld wordt dat met de hier beschreven methode de handpenrui vervolgd zou kunnen worden indien van de geraapte veer soort en handpennummer bepaald kunnen worden. Hij is dan als aanvulling op ruionderzoek via vogelvangsten geschikt, omdat betrekkelijk snel en goedkoop veel informatie verkregen kan worden zonder verstoring van de vogels. Uit deze studie blijkt dat aan boven omschreven voorwaarden niet is voldaan. Onze conclusie is dat de handpenrui van de Tureluur niet adequaat bestudeerd kan worden door het verzamelen van uitgeruide veren van dit type..Het is echter de moeite waard om te zoeken naar kenmerken op basis waarvan de veren onderscheiden kunnen worden. Of dit lukt voor alle steltlopersoorten is echter twijfelachtig.


[close window] [previous abstract] [next abstract]